Het vertrouwensbeginsel. Een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur waar zo mogelijk iedereen recht op denkt te hebben maar wat in de rechtspraak nauwelijks wordt gehonoreerd. Voor een geslaagd beroep op dit beginsel is nodig dat “aan het bestuursorgaan een concrete, ondubbelzinnige toezegging kan worden toegerekend die is gedaan door een daartoe bevoegd persoon”. Gegeven de wettelijk bevoegdheidsverdeling binnen de gemeente, komt het nauwelijks voor dat met succes een beroep op het vertrouwensbeginsel wordt gedaan.
In de tussenuitspraak van 2 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3638) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat ook al is er wel een geslaagd beroep mogelijk op het vertrouwensbeginsel, de uitkomst nog altijd niet vaststaat. De overwegingen over ‘concreet zicht op legalisatie’ laat ik in deze bijdrage achterwege. De volgende feiten lagen ten grondslag aan de uitspraak.
Appellant A is eigenaar van een pand in Veghel. Cleaning Service Veghel B.V. huurt deze panden van appellant A ten behoeve van het huisvesten van arbeidsmigranten. Tussen partijen is niet in geschil dat dit gebruik van de panden in strijd is met het bestemmingsplan. In het kader daarvan is het college een handhavingsactie gestart. In de juridische procedure die hierop volgt, wordt onder meer door appellant A en Cleaning Service Veghel B.V. betoogd dat op grond van het vertrouwensbeginsel het college van handhavend optreden had behoren af te zien.
De Afdeling overweegt dat niet in geschil is dat aan het college toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan waaraan appellant A de gerechtvaardigde verwachting heeft kunnen ontlenen dat tegen het huidige gebruik van de panden niet handhavend zal worden opgetreden. So far, so good. Het feit dat deze toezeggingen niet zijn gedaan aan Cleaning Service Veghel B.V. wordt door de Afdeling eenvoudig gepasseerd door de verklaring van de gemeente ter zitting dat zij (in dit kader) geen onderscheid maakt tussen appellant A en Cleaning Service Veghel B.V.
Echter, de Afdeling overweegt dat een (geslaagd) beroep op het vertrouwensbeginsel niet zo ver strekt dat gerechtvaardigde verwachtingen altijd moeten worden gehonoreerd. De Afdeling overweegt dat er andere belangen aanwezig kunnen zijn die zwaarder wegen dan de belangen van degene jegens wie de verwachtingen zijn gewekt. Vervolgens acht de Afdeling het beroep door de gemeente op het -naar aanleiding van klachten van omwonenden- algemene standpunt dat de ervaring leert dat het gebruik van panden voor de huisvestiging van arbeidsmigranten meer druk op de woonomgeving met zich meebrengt dan wanneer men uitgaat van het gebruik conform het bestemmingsplan, te weten “wonen”. Op basis van dat standpunt komt de Afdeling tot de conclusie dat de belangen van de omwonenden zwaarder wegen dan de belangen van degenen jegens wie de verwachtingen zijn gewekt en handhaving is dus gerechtvaardigd. De gemeente heeft vervolgens wel onvoldoende heeft onderzocht in hoeverre aan appellant A enige vorm van compensatie moet worden geboden voor het handelen in strijd met het vertrouwensbeginsel.
Ik vind deze uitspraak met name interessant omdat de algemene stelling die de gemeente naar voren brengt in elk geval ook al aan de orde was ten tijde van het doen van de concrete, ondubbelzinnige toezegging. In die zin zou men kunnen betogen dat deze algemene stelling reeds onderdeel dient te zijn geweest van de afweging voordat men de concrete, ondubbelzinnige toezegging deed. Het feit dat omwonenden in de tussentijd klachten hebben ingediend, zal vast ten grondslag liggen aan het feit dat de belangen van omwonenden bij handhaving in dit geval zwaarder wegen dan de belangen van appellanten bij het honoreren van het gerechtvaardigde vertrouwen.
Ook een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel leidt dus niet tot de gewenste uitkomst. Sterker nog, als een college daarmee wordt geconfronteerd maar óók nieuwe feiten of gegevens in haar dossier heeft gekregen (of mogelijk zelfs heeft opgeroepen!), dan heeft een beroep op opgewekt vertrouwen weinig kans van slagen. Te meer niet, nu de Afdeling in de meeste zaken gegeven de beleidsvrijheid van het college slechts marginaal kan toetsen.