Een docent is lid van de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad (GMR). In april 2010 besluit de GMR dat de GRM collectief aftreedt. De docent legt zich hier niet bij neer en blijft zich presenteren als GMR-lid. Hij uit daarbij kritiek op de handelswijze van het bestuur. Vervolgens besluit het bestuur tot ontslag vanwege een verstoorde verhouding. De docent vecht dit succesvol aan met een beroep op zijn ontslagbescherming als GMR-lid. De Centrale Raad van Beroep oordeelt namelijk op 12 maart 2015 dat het aannemelijk is dat het ontslag verband houdt met het GMR-lidmaatschap. Het ontslagbesluit wordt herroepen.
Centrale Raad van Beroep 12 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:735
Artikel 3 lid 13 Wms
Artikel 9.b.3 cao voortgezet onderwijs 2008-2010
Feiten
Een ambtenaar is als docent werkzaam bij een stedelijk lyceum. Hij maakt al lange tijd deel uit van de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad, ook wel de ‘GMR’ genoemd. In april 2010 besluit de GMR met meerderheid van stemmen dat de GMR collectief aftreedt. De GMR verzoekt het bestuur om verkiezingen voor een nieuwe GMR uit te schrijven. Verschillende leden van de GMR, waaronder de betreffende docent, leggen zich niet neer bij deze besluiten. Zij blijven zich op onder meer websites presenteren als leden van de GMR. Tevens zijn zij betrokken bij procedures bij de Landelijke Commissie Geschillen Wet medezeggenschap op scholen en de Ondernemingskamer, die namens de ouder/leerlinggeleding van de GMR worden gevoerd.
Na gehouden verkiezingen begint in oktober 2010 een nieuwe GMR. Vervolgens oordeelt de Ondernemingskamer op 1 april 2011 dat de oude GMR niet is opgehouden te bestaan. De Wet medezeggenschap scholen (Wms) kent namelijk de mogelijkheid van collectief aftreden niet.
In juli 2011 besluit het bestuur om de betreffende docent te ontslaan op basis van gewichtige redenen. De docent maakt daartegen bezwaar, maar het ontslag blijft gehandhaafd. De rechtbank verklaart vervolgens het beroep van de docent gegrond. Het ontslagbesluit is namelijk gebaseerd op geschillen en incidenten die de docent als GMR-lid heeft meegemaakt, maar die geschillen en incidenten mogen geen grond voor ontslag vormen. Als lid van het medezeggenschapsorgaan geniet de docent immers ontslagbescherming. Wel is er volgens de rechtbank sprake van een verstoorde verhouding tussen de docent en het bestuur. Die verstoorde verhouding kan worden gebaseerd op de betrokkenheid van de docent bij een website, waarop hij zeer kritische uitlatingen over de nieuwe GMR en het bestuur doet. Ook kan de verstoorde verhouding worden gebaseerd op het feit dat de docent zich is blijven uitgeven als voorzitter van de GMR. De rechtbank vindt het daarnaast van belang dat er inbreuk is gemaakt op het door het lyceum gedeponeerde woordmerk en dat er een vertrouwelijk e-mailbericht is gepubliceerd. De rechtbank laat daarom de rechtsgevolgen van het ontslagbesluit in stand.
De docent gaat in beroep tegen de uitspraak van de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het ontslagbesluit in stand blijven. Hij beroept zich op zijn ontslagbescherming als GMR-lid.
Oordeel Centrale Raad van Beroep
De Wms regelt dat ontslag geen verband mag houden met het lidmaatschap of voormalig lidmaatschap van de medezeggenschapsraad. De docent in kwestie is jarenlang lid geweest van de GMR. Ongeacht of deze rechtsgeldig is opgeheven of vervangen strekt het ontslagverbod uit de Wms ook tot bescherming van de docent. Hij is namelijk in ieder geval voormalig lid van de medezeggenschapsraad. De vraag is dus: heeft het bestuur zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding die is veroorzaakt door omstandigheden buiten de sfeer van het GMR-lidmaatschap? Voor de beantwoording van deze vraag is het eerst van belang om de strekking van het ontslagverbod te benadrukken. Het ontslagverbod strekt ertoe om te voorkomen dat leden van medezeggenschapsorganen onder vrees voor benadeling hun werkzaamheden uitoefenen. Het biedt leden bescherming zodat zij de nodige vrijmoedigheid durven te uiten. Daarom mogen geen hoge eisen worden gesteld aan het verband tussen ontslag en het uitoefenen van aan het lidmaatschap van een medezeggenschapsorgaan verbonden taken. Uit de beschermingsgedachte volgt ook dat een (voormalig) lid van een medezeggenschapsraad grote vrijheid geniet bij het uiten van kritiek en in de wijze waarop hij die formuleert.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de activiteiten van de docent op websites en het claimen van voorzitterschap van de GMR niet los kunnen worden gezien van zijn (voormalig) lidmaatschap van de GMR. Dat hij de instelling van een nieuwe GMR wellicht langs de juridische weg had kunnen bestrijden, betekent niet dat dit niet ook op een andere wijze aan de orde mocht stellen, zoals door het publiceren van kritiek op de handelswijze van het bestuur. Hierbij kan niet uit het oog worden verloren dat de Ondernemingskamer heeft geoordeeld dat de oude GMR niet is opgehouden te bestaan. In 2010 is er bovendien een juridisch onduidelijke situatie ontstaan, waarin niet duidelijk was wat de status van de oude en de nieuwe GMR was. Het is dan ook niet onbegrijpelijk dat de docent aandacht heeft gevraagd voor de opheffing en de instelling van de GMR. Dit houdt onlosmakelijk verband met zijn GMR-lidmaatschap. Termen als ‘’chantage’’ en ‘’wanbeleid’’ moeten worden gezien in de context waarin zij door de docent zijn gebruikt, namelijk een ernstig verschil van mening tussen de GMR, leden van de GMR onderling en het bestuur. Daarbij komt dat van het bestuur mag worden verwacht dat het professioneel omgaat met ernstige en heftig getoonzette kritiek. Van de overlegpartner van een medezeggenschapsorgaan mag een dikke huid worden verwacht.
Het bestuur heeft niet aannemelijk gemaakt dat andere omstandigheden dan die verband houden met het GMR-lidmaatschap hebben geleid tot een verstoring van de arbeidsverhouding. Kortom, de docent geniet ontslagbescherming. Het hoger beroep slaagt. Het ontslagbesluit wordt herroepen en de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover die de rechtsgevolgen van het ontslagbesluit in stand liet.
Aantekening
De Centrale Raad maakt korte metten met het ontslagbesluit in deze zaak. Van het bestuur als overlegpartner van een medezeggenschapsorgaan mag volgens de Centrale Raad een dikke huid worden verwacht. Leden van medezeggenschapsorganen genieten namelijk bescherming tegen benadeling. De Centrale Raad benadrukt dat er geen hoge eisen mogen worden gesteld aan het verband tussen het ontslag en het lidmaatschap. Het is aan het bestuur om voldoende aannemelijk te maken dat er omstandigheden zijn die ontslag rechtvaardigen én die geen verband houden met het (voormalig) lidmaatmaatschap van het medezeggenschapsorgaan. Kan het bestuur dat niet aannemelijk maken, dan is ontslag niet op zijn plaats.
De bescherming van leden van medezeggenschapsorganen uit zich niet alleen in een ontslag- of opzegverbod. De Wms en de Wet op de ondernemingsraden bevatten namelijk ook algemene beschermingsbepalingen. Deze schrijven voor dat het bevoegd gezag of de ondernemer er voor moet zorgen dat (voormalig) leden van het medezeggenschapsorgaan niet worden benadeeld in hun positie in de onderneming vanwege hun lidmaatschap.
Let op
Voor leden van de ondernemingsraad, niet zijnde ambtenaren, geldt dat het opzegverbod per 1 juli 2015 wijzigt door de Wet Werk en Zekerheid.
Dit artikel is gepubliceerd in Rechtspraak voor Medezeggenschap, mei 2015.